Uitgangspunt
__________________________________________________
Wat we in de vorige afleveringen in ieder geval duidelijk wilden maken, is dat de poging om geldelijke winst na te streven op de markt, altijd via moordende concurrentie en de beschreven mechanismen die daarmee verbonden zijn, uitloopt op economische en financiële crises. Concurrentie dienen we hier niet te zien in de oorspronkelijke betekenis van samenwerking om iets op te bouwen, - de samenleving bijvoorbeeld - maar als wedijver tussen rivalen, een 'struggle for life' ,waarbij de ene kapitalist (industrie, bank of andere dienstverlener) zich alleen staande kan houden door de vernietiging van de ander: 'moordende concurrentie'. Geen samenwerking dus, maar een keiharde strijd, waarbij de overwinning van de een het einde op de markt betekent van de ander. In het kapitalisme/neoliberalisme, komen mensen tegen wil en dank wereldwijd met elkaar in een verhouding van moordende concurrentie. Dit is de altijd maar voortdurende en eigenlijk grootste oorlog aller tijden, van iedereen tegen iedereen. Maar men is wereldwijd nog steeds blind voor deze werkelijkheid. De aarde wordt steeds meer bevolkt door individuen die gedwongen worden niet met elkaar samen te werken in het algemeen belang, maar genoodzaakt worden om moordende concurrenten, dus levensbedreigende vijanden, van elkaar te worden. En dit niet alleen in markttechnische zin, maar ook letterlijk. Een mensvijandige economie, zoals het kapitalisme, levert uiteindelijk ook onderlinge verhoudingen op waarin we de weg opgaan van de mens als de ergste vijand van de mens.
In een alternatieve economie zoals wij die voorstellen, moet het dan ook onmogelijk zijn om nog geldelijke winst na te streven. Dit postkapitalistisch alternatief heeft bijgevolg als uitgangspunt het volgende ervaringsgegeven:
'Ieder economisch stelsel, met een structuur waarin het belangrijkste doel is geldelijke winst na te streven via investering van geld in het productieproces, en via manipulaties in de financiële markten, zal onvermijdelijk een samenleving voortbrengen die gekenmerkt wordt door groeidwang en economische crises, of zo'n stelsel nou wel of niet gebaseerd is op privébezit van productiemiddelen. Zo'n structuur kan alleen maar in het zadel geholpen en gehouden worden dankzij voortschrijdende uitbuiting van mens en natuur. Dat geldt voor het kapitalisme en de verschillende varianten ervan, en onverminderd ook het reëel bestaande en alle andere vormen van socialisme, die uiteindelijk slechts neerkomen op een herverdelingsbeweging binnen de geldeconomie.
Het fundament waarop dit postkapitalistisch alternatief wordt gebouwd is dan ook de onmogelijkheid om nog geldelijke winst te kunnen maken.'
De onmogelijkheid geldelijke winst na te streven betekent overigens nog niet dat er geen economische vooruitgang en groei in welvaart en welzijn mogelijk zou zijn. Maar meer daarover verderop.
Opschoning van de productie
Een alternatief als ons postkapitalisme zal natuurlijk de valkuilen en het onheil van de markteconomie dienen te vermijden. Anders heeft het geen zin. Het zal dienstbaar moeten zijn aan samenleving en natuur, en niet zoals het kapitalisme, zich alleen maar staande kunnen houden op kosten van en ten koste van beide. Meer concreet gaat het dan om de volgende doelstellingen:
Een geschikte economische structuur, die het kapitalisme kan opvolgen en bij wie de doelstellingen van hierboven op het economisch lijf geschreven staan, ligt niet zo maar voor het oprapen. Zo'n alternatief is er nog niet, en toch zeker niet als daarin de mogelijkheid ontbreekt om geldelijke winst te maken. Ons alternatief is dan ook een nog niet eerder gezien initiatief.
Hoe stellen we ons voor concreet een einde te maken aan de mogelijkheid geldelijke winst na te streven?
In het algemeen zien we dat gerealiseerd door de verwijdering van geld uit de productiesfeer. We duiden dat proces aan als 'opschoning' van de productie. In een economische structuur, die functioneert zonder dat er geld wordt geïnvesteerd in de productie, verdwijnt de onbetaalde meerarbeid - de meerwaarde - en dus de bron van geldelijke winst. Daarmee is ook de hele kapitalistische onheilsketen, die loopt van meerwaardevorming naar moordende concurrentie, via kapitaalintensieve productie en dalende winstvoeten naar groeidwang, en tenslotte tot sociale en ecologische crises, uitgesloten. En waar er geen sprake meer kan zijn van investering van geld in het productieproces en dus van geldelijke winst daaruit, verdwijnt bovendien ook de voedingsbodem voor het bestaan van banken, van een financiële sector die ook gericht is op onbeperkte geldelijke winst, en daarom kredietcrises veroorzaakt.
Hier wordt het tijd in te gaan op de meer dan vermoedelijke, stellige verbazing van de lezer over de mogelijkheid van een productie waarin geen geld meer omgaat. Men is zo gewend geraakt aan geld als factor in de productie, dat als vanzelfsprekend wordt aangenomen dat geld en economie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Zonder geld lijkt economie niet wel voorstelbaar. Zij lijken wel een symbiotische eenheid te vormen, waarbij de een niet zonder de ander kan bestaan. Geld gaat dan ook (abusievelijk) door als een van de productiefactoren.
Niettemin is het fenomeen dat geld zo'n belangrijke rol speelt niet van alle tijden. De economische geschiedenis leert dat geld geen noodzakelijke voorwaarde is voor economische bedrijvigheid, en pas in een latere fase van de geschiedenis is ingevoerd door degenen die er belang bij hadden. Vanaf ongeveer 1.5 miljoen jaar geleden tot ongeveer 4000 voor onze jaartelling - een periode in de geschiedenis die bijna 250 maal langer is dan het tijdvak van 4000 tot nu - bestond er geen geld. Niettemin vond toen ook bedrijvigheid plaats, werd er geproduceerd en geconsumeerd, en was er sprake van een volledige economische bedrijvigheid. De geschiedenis toont dat geld geen noodzakelijke productiefactor is, en dat een opschoning van de productie mogelijk is.
Dit is een vanzelfsprekende vraag als de lezer bekomen is van zijn aanvankelijke stellige verbazing over de mogelijkheid van een productie zonder geld. En het antwoord op die vraag luidt in zijn algemeenheid: door een einde te maken aan de verwerving van inkomen in de productiesfeer. Productie en inkomen loskoppelen, ontvlechten dus.
In het kapitalistische productieproces zijn er drie categorieën productiefactoren: grond(stoffen), kapitaal en arbeid. Ieder die in een ervan actief is verdient daarmee een inkomen. Grondstofleveranciers en grondstofproducenten geraken aan een inkomen via toelevering aan het productieproces. De kapitalist verwerft een inkomen omdat hij door het onbetaalde deel van de arbeid meerwaarde vormt, en zo meer uit het productieproces haalt dan hij er in stopt. En de werker krijgt zijn inkomen door zijn arbeidskracht in het productieproces in te zetten.
Als de geschiedenis leert dat loskoppeling van geldinkomen in productie niet schadelijk, in ieder geval mogelijk is, dan ligt de weg open om geld(inkomen) uit de productiesfeer te verwijderen. Concreet betekent dit dat inkomen uit leveranties van grondstoffen en arbeid vervalt, en dat dus grondstoffen en arbeid gratis worden. En dit brengt dan weer de loskoppeling mee van inkomen en ondernemen, omdat de kapitalist geen vermogen meer hoeft te steken in de aankop van arbeid, kapitaalgoederen en grondstoffen, want die zijn immers gratis geworden. Door die loskoppeling wordt de productie opgeschoond, verdwijnt het geld uit de productie, en kan er dus ook geen sprake meer zijn van meerwaardevorming, de bron van de kapitalistische winst. En waar die bron ontbreekt is er geen bestaansgrond meer voor het kapitalisme.
Waar geld uit de productie wordt verwijderd, verdwijnt ook de mogelijkheid tot geldelijke winst, en kan er dus geen sprake meer zijn van meerwaardevorming en alle daarmee verbonden elementen die tot sociale en ecologische crises leiden.
Het moge dan zo zijn dat kapitalistische meerwaardevorming in ons postkapitalisme geen voedingsbodem meer vindt, toch wordt in het postkapitalisme een meerproduct voortgebracht. Want werkers zullen ook hier immers meer moeten produceren dan voor eigen gebruik nodig is vanwege de reproductie - het levensonderhoud dus - van wie niet kunnen werken, zoals ouden van dagen, zieken, kinderen en zo meer. Is hier met recht de conclusie aan te verbinden dat in het postkapitalisme ook sprake zou zijn van meerwaardevorming in de zin van uitbuiting, zoals in het kapitalisme? Het antwoord moet ontkennend zijn. Nee dus, want het meerproduct in ons postkapitalisme valt niet toe aan bezitters van productiemiddelen of welke groep van happy few of uitbuiters dan ook, en staat evenmin in functie staan van de kapitaalaccumulatie/opeenhoping. Het meerproduct staat hier in dienst van de reproductie van de samenleving, en omdat de werkers lid van de samenleving zijn en dus belang hebben bij de reproductie ervan, staat het meerproduct ook in functie van de reproductie van de werkenden. In deze zin kan geen sprake zijn van uitbuiting door het postkapitalistisch meerproduct.
In principe geen prijskaartje bij productiemiddelen
Zoals al gezegd zijn vanwege de opschoning van de productie in het postkapitalisme productiemiddelen, goederen en diensten gratis. Er hangt geen prijskaartje aan en daarom kunnen de productiemiddelen en consumptiegoederen in principe kosteloos verstrekt worden.
Het zal de attente lezer niet ontgaan dat hier wordt gesproken over kosteloos 'in principe'. Een en ander behoeft dus een nadere toelichting. En die is dat in een economie waarin productiemiddelen en consumptiegoederen gratis zijn, er voorwaarden ingebouwd dienen te worden die garanderen dat de verdeling beantwoordt aan de werkelijke behoeften en tevens binnen de draagkracht blijft van het milieu. In deze plaats komen de voorwaarden aan bod die gelden voor de productiemiddelen, daarna staan we stil bij de consumptiegoederen.
Onder 'productiemiddelen' verstaan we hier hulpmiddelen bij de productie, zoals bijvoorbeeld machines, gebouwen, voertuigen, instrumenten et cetera. De vraag is dan welke voorwaarde bij de verdeling van productiemiddelen ingebouwd kan worden, welke conditie er te vinden is die zoveel mogelijk garant staat voor een aanschaf van middelen waarin de werkelijke behoeften niet worden overschreden.
De voorwaarde die hieraan lijkt te voldoen is een controle door een instantie die uitsluitend op het algemeen belang is gericht. Een zaak van dergelijk bovenindividueel belang als de aanschaf van productiemiddelen, kan eenvoudigweg niet aan het particulier initiatief worden over gelaten, maar dient onder toezicht te staan van een instantie die vanuit een min of meer totaaloverzicht verantwoorde beslissingen kan nemen en daarbij door het volk wordt gecontroleerd, zodat niet weer egocentrische, private doelstellingen kunnen binnen sluipen. Zo'n instantie zal dus een staatsorgaan of een bovenstatelijk orgaan dienen te zijn.
In principe geen prijskaartje bij consumptiegoederen
Naast de sector van de productiemiddelen is daar ook die van de consumptiegoederen. Ook die zijn gratis en kunnen dus kosteloos gedistribueerd worden, althans in principe. Deze reserve betekent dat ook de verdeling van consumptiegoederen niet onvoorwaardelijk kan zijn. Welke voorwaarden zijn van kracht?
In ieder geval komt hier niet in aanmerking een controle door een overheidsinstantie, zoals bij productiemiddelen. De aanschaf van consumptiegoederen is immers zozeer gebaseerd op individuele keuzen, dat dit instrument niet alleen een volstrekt verkeerd, maar ook een impertinent middel zou zijn. De voorwaarde, te verbinden aan de verwerving van consumptiegoederen, zal de individuele keuzevrijheid van de consument geheel intact moeten laten. Maar waar zij wel aan zal moeten voldoen is er voor te zorgen dat de totale consumptie in overeenstemming is met een productiehoeveelheid die natuur en milieu niet meer aantast dan de aarde op enig moment en met de dan heersende technologie kan verwerken, zonder er blijvende schade van te ondervinden.
Zo'n voorwaarde kan gestalte krijgen in een budget. En daarmee is bedoeld een uit te keren waardebedrag dat de consument - en dat is iedereen - periodiek door de overheid wordt toegekend. Zo'n budget waakt er dan voor dat de totale consumptie blijft binnen de grens van wat in een bepaalde tijd en context als ruimschoots voldoende wordt beschouwd voor een reële behoeftebevrediging, en dat die consumptie tevens blijft binnen de draagkracht van het milieu. Zo'n persoonsgebonden periodiek budget verhindert dat de aanschaf van consumptiegoederen leidt tot een overdaad die het milieu te veel belast en energie en grondstoffen verkwist.
Het budget moet zorgen voor een consumptie die niet te zwaar drukt op natuur, milieu en grondstoffen. Maar betreft het een consumptiegoed dat niet zo'n zwaar beslag legt, en/of van groot maatschappelijk belang is, dan kan het gratis ter beschikking worden gesteld en dus buiten het budget blijven. Hier komen in ieder geval voor in aanmerking diensten als onderwijs, (gezondheids)zorg en openbaar vervoer.
Het omgekeerde gaat ook op. Consumptiegoederen waarvan de productie energie, milieu en grondstoffen zwaar aantast en bovendien van gering maatschappelijk nut zijn, dienen niet alleen onder het budget te vallen, de aanschaf ervan moet ook een relatief groot deel van het budget opeisen, om zo het beslag op energie, milieu en grondstoffen zo klein mogelijk te houden. In het algemeen geldt dat naargelang consumptiegoederen natuur en milieu zwaarder belasten, hun beslag op het budget groter zal zijn.
Het budget draagt zorg dat de behoeftebevrediging de draagkracht van natuur en milieu niet overschrijdt. Budget en die behoeftebevrediging moeten dus op elkaar zijn afgestemd. Met dit doel is het noodzakelijk aan de diverse goederen een waarde toe te kennen, en de hoogte van het waardebedrag in het periodiek budget zodanig te bepalen, dat er geen sprake kan zijn van een consumptie die de draagkracht van natuur en milieu onherstelbaar zou beschadigen.
Aan ieder consumptiegoed wordt een waarde toegekend, en wel met dien verstande dat aan consumptiegoederen voor de productie waarvan natuur en milieu zwaarder worden belast, een hoger 'prijskaartje' zal hangen. De hoogte van de waarde van het periodiek budget is zodanig op deze waarden van goederen en diensten afgestemd, dat het de soort behoeftebevrediging mogelijk maakt waarom het ons te doen is: een naar tijd en plaats redelijke behoeftebevrediging, waarin natuur, milieu en energievoorraad niet onherstelbaar worden aangetast.
Als we spreken over de 'waarde' van het persoonsgebonden periodiek budget, wordt natuurlijk niet bedoeld 'geld' dat eerst door inzet in het productieproces is verdiend. Het postkapitalistisch productieproces is immers opgeschoond, er wordt dus geen geld meer verdiend, en daarom kan de waarde van het budget ook niet in geld worden uitgedrukt. Verwijzen wij naar de waarde van het budget, dan is daarmee niet bedoeld een betaalmiddel in de betekenis die het had in het kapitalistische en vóór-kapitalistische tijdperk. Een adequate typering van de betekenis van 'waarde' in het periodiek budget, zou kunnen zijn 'vervuilingseenheid' of 'ecologische bestedingsruimte'. De postkapitalistische mens krijgt in zijn budget dus de beschikking over een aantal vervuilings-eenheden. Door inwisseling ervan kan hij goederen en diensten verwerven, aan welk van te voren een voor elk specifiek aantal vervuilingseenheden is toegekend (dat is de hoeveelheid vervuiling ontstaan tijdens het productieproces). Dat wordt dan de ecologische prijs. Het is onmogelijk om met deze eenheden te woekeren.
Men zou het betaalmiddel van het periodiek budget bijvoorbeeld 'eco' kunnen noemen, als verwijzing naar ecologische bestedings-ruimte. Hieronder een voorbeeld van een vervuilingseenheid als betaalmiddel in het postkapitalisme.
De ervaring leert dat er omtrent de 'waarde' van het budget zich al snel misverstanden kunnen vormen, die een juist begrip van het budget, het postkapitalistisch 'betalingsverkeer' en zelfs van de betekenis van het postkapitalisme als zodanig, kunnen vertroebelen.
Met een biljet van 5 eco kan de postkapitalistische consument een product of dienst aanschaffen waarvoor bij de productie het milieu voor 5 eenheden is vervuild. De dekking van het postkapitalistisch betaalmiddel is niet arbeid, maar milieulast.
Dit misverstand willen we toelichten en uit de wereld helpen, en we menen dat het beste te kunnen doen aan de hand van een concreet voorbeeld.
We hebben hierboven al duidelijk gemaakt dat met 'waarde' van het periodiek budget geen 'geld' bedoeld kan zijn. In het postkapitalisme wordt immers geen geld meer verdiend, gaat überhaupt geen geld meer om, en derhalve kan de waarde van het budget dus ook niet in geld worden uitgedrukt. De eenheden van het budget bestaan niet uit geld, maar uit vervuilingseenheden.
Hoe werkt nu het budget met het oog op de consumptie van goederen en diensten? We geven een voorbeeld.
Nu verplaatsen we ons naar het boodschappen doen onder het postkapitalisme. Ook daar 'reken' je de boodschappen af bij de kassa. En ook hier kun je daarbij gebruik maken van pinnen. Technisch gezien doe je dus hetzelfde, want je pleegt dezelfde handelingen. Maar daarmee houdt elke gelijkenis op. Want bij het afrekenen onder het postkapitalisme wordt alleen je eigen eco-budget verminderd - er staan dan minder vervuilingseenheden/eco's meer op je rekening. Maar de eco's waarmee je betaald hebt worden niet bijgeschreven op de rekening van de supermarkteigenaar. En dat is trouwens ook helemaal niet nodig, want hij leeft van zijn eigen persoonsgebonden periodiek budget, dat overigens voor iedere postkapitalist ongeveer hetzelfde is.
Economische groei, verschrompeling van banken, alles of niets
In de economische structuur van ons postkapitalisme is dus geen sprake meer van de kapitalistische onheilsketen, die onvermijdelijk leidt tot groeidwang en crises. Dit kan de vraag oproepen of in ons stelsel groei ontbreekt?
Ons postkapitalisme streeft vanzelfsprekend naar groei. Alleen niet tot elke prijs, zoals in het kapitalisme. Groei in ons alternatief doet zich pas voor als en voor zover er technologieën worden ontwikkeld, die een verhoogde productie mogelijk maken zonder een onverantwoord beslag te leggen op mens, milieu, energie en grondstoffen. Het gaat dus om technologieën die een duurzame verhoogde productie en groei mogelijk maken. Zo'n verhoogde productie kan dan aanleiding geven om de waarde van het periodiek budget uit te breiden en dus het consumptiepakket te vergroten. Ons postkapitalisme kent een groei die gestaag is binnen de draagkracht van mens, milieu en natuur.
De beteugeling van de graaizucht in de financiële markten, zoals de politiek nu wereldwijd wil praktiseren door de beperking van de bonus cultuur, wordt door de banken niet alleen aan hun laars gelapt en blijft dus zonder effect, maar maakt afgezien daarvan geen einde aan de structurele groeidwang.
Niettemin dienen in het postkapitalisme ook enkele zaken geregeld te worden waarvoor de ervaring van banken goed bruikbaar is en die hen op het lijf geschreven staan.
Zo is daar de taak om namens de overheid uitvoering en administratie van de periodieke budgetten te behartigen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de bij- en afschrijving van vervuilingseenheden in het budget van betrokkenen, te vergelijken met wat nu plaatsvindt in de salaris- en privérekening.
Onder het neoliberalisme is de markteconomie er in gelaagd heel de wereld in het kapitalisme te integreren. Zij kan niet anders vanwege de steeds kolossaler wordende winsten die nodig zijn om de investeringen te kunnen plegen die de groeidwang eist. Die wereldwijde integratie is voor het kapitalisme dus eenvoudigweg een noodzaak. Dit heeft consequenties voor de doorvoering van ons sociaalecologisch alternatief. Het kan zich namelijk niet beperken tot een beweging die zich slechts hier en daar voordoet als postkapitalistische enclaves omringd door het kapitalisme. Elke poging waarin een wereldwijde aanpak wordt genegeerd, kan door het neoliberalisme gemakkelijk onschadelijk gemaakt worden en dus mislukken. Op dit punt zijn we wijs geworden door ervaringen met de socialistische omwenteling. Zij vond plaats in een handjevol landen, verspreid over de wereld, en werd daarmee een gemakkelijke prooi van de machinaties van het kapitalisme. Het postkapitalisme mag niet aan deze les voorbij gaan.
_______________________________________________
Enkele zegeningen van het postkapitalisme
Ons alternatief kent dus drie peilers:
1. de opschoning van de productie, die een economie creëert die gevrijwaard is van de onheilsketen van het kapitalisme,
Gezamenlijk staan zij voor sociale rechtvaardigheid en zorg voor het milieu. Als we hier verder op ingaan verschijnt een meer concreet en indrukwekkend beeld van de zegeningen van onze postkapitalistische economie.
De belangrijkste zegening van het postkapitalisme is de onmogelijkheid van de groeidwang, die in combinatie met een altijd aanwezig koopkrachttekort, op gezette tijden onvermijdelijk uitloopt op economische crises, die altijd op de bevolking en de planeet worden afgewenteld. Met de aftocht van die groeidwang verdwijnt ook de onvermijdelijke kapitalistische noodzaak om ter wille van de accumulatie mens en natuur steeds verder uit te buiten, tot er niets meer uit te buiten valt. Waar het postkapitalisme het leven weer terug geeft aan mens en natuur, zien we hier het mooiste wat mens en natuur kan overkomen na het kapitalisme. Deze zegening is mogelijk door de opschoning van de productie - een productiesfeer dus waarin er geen geld meer omgaat - en het periodiek budget. De volgende zegeningen zijn tot deze belangrijke eerste zegening te herleiden.
In ons alternatief komt geen geld kijken bij de inspanning voor welvaart en welzijn voor mens en planeet. Het enig nodige is slechts het bijeenbrengen van de vereiste knowhow, productiemiddelen en arbeid, die zoals gezegd, gratis zijn. Voor de overheid in het postkapitalisme betekent dit dat niets haar in de weg staat om welke van haar taken dan ook uit te voeren, en basisbehoeften zoals onderwijs, (gezondheids)zorg en openbaar vervoer et cetera, gratis ter beschikking te stellen.
Om haar taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot handhaving en uitbreiding van de sociale zekerheid en verzorgingsstaat weer op zich te kunnen nemen, is de post-kapitalistische staat niet afhankelijk van geld dat eerst in de productiesfeer is verdiend, en waarvan het kapitalisme leert dat er altijd te weinig van is voor leniging van maatschappelijke behoeften. De postkapitalistische overheid hoeft niet langer de guardian angel van het kapitaal te zijn, die met nooit aflatende bezuinigingen op het leven van de bevolking, tot en met zelfs imperialistische oorlogsvoering toe, de wensen van het kapitaal behartigt.
Het postkapitalisme geeft ook de democratie weer terug aan het volk. Waar de kapitalistische overheid de economische zeggenschap steeds verder uitlevert aan oncontroleerbare krachten als de transnationals, controleert de postkapitalistische overheid de productiemiddelen, en is het de bevolking die via de overheid weer bepaalt waarin geïnvesteerd zal worden, en niet slechts een handjevol bankiers en industriëlen. Het volk neemt en krijgt dan weer terug wat de overheid onder het kapitalisme weggegeven heeft: democratische zeggenschap over onze economie.
Deze mogelijkheden, bevoegdheden en weldaden van de post-kapitalistische overheid, staan in schril contrast met de misleidende en propagandistische verdachtmakingen waarmee in het kapitalisme alle niet-kapitalistische overheden belasterd worden. Deze boosaardige volksmisleiding staat in functie van de camouflage van de eenzijdige gerichtheid van de kapitalistische overheid op de vrijheid en de belangen van het kapitaal. In het postkapitalisme zijn we verlost van deze giftige propaganda, die bedoeld is om het volk over te halen vertrouwen te hebben in een economische structuur, die expliciet ontworpen is om via uitbuiting van mens en natuur een kleine minderheid excessief te verrijken.
De angst van vooral de middenklasse voor (de invloed van) de overheid is alleen gerechtvaardigd als het gaat om de overheid in de kapitalistische samenleving. Want zij kan weinig méér doen dan de belangen van het grootkapitaal te behartigen. Dit in tegenstelling tot de overheid van ons alternatief. Bezwaren tegen de overheid tout court zijn meestal ideologische of allergische reacties. Bij discussie moet het altijd duidelijk zijn over welke overheid onder welk economisch systeem het gaat. In ons alternatief is de overheid de georganiseerde uitdrukking van de wil van het volk.
In het postkapitalisme is belastingheffing door de overheid overbodig geworden. Alles is immers in principe gratis. De overheid hoeft dus geen geld uit te geven - en dus geen belasting te heffen - om haar maatschappelijke taken te kunnen vervullen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de zeer intensieve taken als de wederopbouw na natuurrampen.
In het postkapitalisme ontbreekt de omgang met de arbeidende mens die het kapitalisme kenmerkt. In plaats van massaontslagen en structureel banenverlies vanwege kapitaalintensieve productie, bestaat hier de mogelijkheid tot volledige werkgelegenheid. Arbeid is immers gratis. De mogelijkheid iedereen die daar fit genoeg voor is op te nemen in het arbeidsproces, biedt reële perspectieven op verkorting van de werkweek en een veel vroegere pensionering zonder inlevering van bestedingsruimte. Het inkomen komt immers niet voort uit inzet in het productieproces, maar krijgt gestalte door het periodiek budget.
Inkomen is gegarandeerd in dit budget. Onzekerheid over het inkomen überhaupt of voor de oude dag, zoals nu het geval is in het kapitalisme, bestaat niet meer. Het is overigens de onzekerheid over het inkomen in het kapitalisme, die voor een deel zowel de graai- en hebzucht van de kapitalistische mens, als de verwoestende en allesbepalende invloed daarvan op de onderlinge verhoudingen verklaart.
Waar de groeiende kloof tussen arm en rijk een onvermijdelijk fenomeen is van het kapitalisme, vinden we in het periodiek budget van ons alternatief, garanties voor een in principe gelijk inkomen voor iedereen. Dit sluit aan op het hoofddoel van sociale rechtvaardigheid.
Omdat de prijs van consumptiegoederen niet door de markt wordt bepaald, maar in onderlinge samenhang met een budget, is er geen inflatie mogelijk, en dus ook geen manipulatie met de waarde van geld zoals in het kapitalisme.
Beleggen heeft in het postkapitalisme geen enkele functie, en komt daar dan ook niet meer voor. De productie is namelijk opgeschoond: het geld is uit de productie verwijderd.
Hetzelfde geldt voor speculeren. Dit is een activiteit waarin naar winst wordt gestreefd door te gokken op toekomstige ontwikkelingen, omdat investering in de productie te weinig winstperspectieven meer biedt. In een economie als het postkapitalisme, zonder geld in de productie, en waar productie op de consumptie en de consumptie op de productie is afgestemd, heeft speculeren geen enkele functie. Ons postkapitalisme is verlost van perverse fenomenen als beleggen en speculeren, die zoveel schade aanrichten in de samenleving. Met de komst van ons alternatief verdwijnt vanzelf ook deze risicovolle en decadente wereld van de belegger en speculant. Een wereld zonder 'casino-economie' is per definitie een betere wereld.
'Duurzaam' is een centrale karakteristiek van de verhoudingen onder het postkapitalisme. Daarmee wordt allereerst bedoeld 'ecologisch' duurzaam. Het ecosysteem kan onder het postkapitalisme niet zo zwaar belast worden dat het blijvend verstoord raakt. Op de tweede plaats heeft het betrekking op sociale aspecten. Het impliceert een situatie waarin de belangen van allen zoveel mogelijk tot hun recht komen, binnen de grenzen van wat ecologisch verantwoord is.
XX
__________________________________________________
1 Sociale rechtvaardigheid in plaats van uitbuiting. Het betreft hier de bijdrage aan een voor allen zoveel mogelijk gelijke staat van welzijn en welvaart.
2 Volledige ontplooiing van de productiekrachten. Dit betekent dat alle productiekrachten zoveel mogelijk ingeschakeld dienen te worden, en dat de productie is gericht op maatschappelijk nuttige producten, ten dienste van de mens.
3 Zorg voor milieu en duurzame energie. Het milieu mag niet verder worden aangetast dan de aarde per bewoner kan verwerken zonder er blijvende schade van te ondervinden.
XXI
__________________________________________________
Wie in het postkapitalisme wil gaan ondernemen - en dat wordt vanzelfsprekend aangemoedigd - zal zich tot dit orgaan wenden en een verzoek en plan indienen om de nodige productiemiddelen te kunnen verkrijgen. Bij akkoordbevinding worden deze middelen gratis geleverd. De postkapitalistische ondernemer weet dat hij met de productie van deze goederen en/of diensten, geen geld kan verdienen, maar hij kan er ook niet meer aan failliet gaan. Het postkapitalistisch productieproces is immers opgeschoond, zoals we afgesproken hadden, en levert alleen in principe gratis consumptiegoederen af. Geld kan dan ook geen prikkeling meer zijn voor postkapitalistisch ondernemen. Het zal plaats moeten maken voor andere motieven, waarvan de wens en het besef bij te dragen aan de ontwikkeling van welzijn van mens en planeet niet de geringste zal zijn. In het postkapitalisme kunnen we dit van de mens vragen omdat, zoals verderop zal blijken, het inkomen van een ieder in ons alternatief gegarandeerd is, en wel op een andere wijze dan door inzet in het productieproces.
Genoemd overheidsorgaan wijst trouwens niet alleen de productiemiddelen toe, het ziet ook toe op een voortdurende discussie of de bedoelde productie een substantiële bijdrage levert aan de behoeften van mens, natuur en milieu.
In het postkapitalisme is het dus dit onafhankelijk overheidsorgaan dat namens de samenleving bepaalt wie waarin mag ondernemen. Daar zijn het niet langer meer de banken die dat uit geldlogica en accumulatiebehoeften bepalen. In plaats hiervan zijn het overwegingen van algemeen nut die in het postkapitalisme de overhand hebben.
XXII
__________________________________________________
Als je onder het kapitalisme/de markeconomie boodschappen doet bij de supermarkt, dan reken je daarna af bij de kassa. Stel dat je dan pint. Het verschuldigde bedrag wordt dan van je bankrekening afgeschreven en bijgeschreven op de rekening van de supermarkteigenaar. Jouw bankrekening wordt dan kleiner, je hebt dus minder geld dan vóór je bezoek aan de supermarkt, terwijl de bankrekening van de eigenaar na je bezoek groter is. Jij bent financieel armer, hij rijker. Zo boekt hij zijn winst bij en zo vindt ook de accumulatie, opeenhoping plaats.
Hetzelfde betalingsverkeer gaat natuurlijk op voor alle transacties in het postkapitalisme tussen consumenten van goederen en diensten en de leveranciers ervan. Er wordt dus niets geruild met de eco, het is geen ruilmiddel zoals geld in het kapitalisme, er wordt alleen van je ecobudget afgeschreven en door de staat periodiek, bijvoorbeeld maandelijks, weer aangevuld. Eco-opeenhoping en accumulatie zijn daarom in het postkapitalisme niet mogelijk. En zo ontbreekt in het postkapitalisme de groeidwang, die verband heeft met de noodzaak steeds meer te moeten accumuleren/ophopen van geld vanwege de moordende concurrentie, wat zoveel onheil met zich meebrengt in het kapitalisme.
XXIII
__________________________________________________
Verder is economische groei in ons postkapitalisme geen noodzakelijkheid zonder welke de economie in elkaar stort. Bij ons kan voor groei gekozen worden op het moment dat zij wenselijk en haalbaar is. Men kan kiezen voor extra groei daar waar dat nodig is, bijvoorbeeld ontwikkelingslanden, en voor stabilisering en tempering daar waar al een redelijke welvaart en welzijn heersen.*
In ons alternatief kan zelfs een versnelling plaatsvinden van technologieën ìn dienst van de werkelijke behoeften van mens en natuur, omdat die voortgang niet meer afhankelijk is van geldelijke investeringen, en niet alleen maar ten dienste staat aan de geldzucht van de kapitalist, en de bestrijding van dalende winstvoeten, zoals in het kapitalisme.
Het postkapitalisme heeft dat beter geregeld. Omdat daar de productie is opgeschoond en dus niet langer in functie kan staan van geldzucht en groeidwang, en omdat daar inkomen via de overheid wordt verschaft in de vorm van het periodiek budget, zullen de banken vanzelf verschrompelen en verdwijnen. Weg met het tot op het bot verziekte financiële kapitalistische systeem en de desastreuze gevolgen ervan voor mens en planeet. Als het post-kapitalisme de moeite waard is, dan is het dat alleen al omdat het de banken overbodig maakt en dus laat verdwijnen.
Het periodiek budget is afgestemd op een redelijke behoeftebevrediging, maar voorziet slechts in zeer beperkte mate in een ruimte voor de aanschaf van dure consumptiegoederen, dat wil in het postkapitalisme zeggen, consumptiegoederen waarvoor bij de productie een grote hoeveelheid vervuiling optreedt. Voor dergelijke uitgaven zal de consument dus eerst eenheden van zijn budget moeten sparen of een lening dienen aan te gaan. En hier ligt een taak voor de postkapitalistische bank: het verschaffen van leningen in de vorm van extra ecologische bestedingsruimte of vervuilingseenheden - en dus niet in ouderwets geld - voor de aanschaf van duurzame consumptiegoederen. Daartoe behoort ook het onderzoek of in het concrete geval de restitutie al dan niet een te zware belasting van het budget zal betekenen. Deze afweging moet leidend zijn bij de toekenning van de lening. Bij het geven van leningen kan rente geen enkele rol spelen. In het post-kapitalisme bestaat namelijk geen rente meer. Want rente is woeker, in de zin van een bewuste poging om zonder arbeid een inkomen en rijkdom te verwerven. Bovendien bestaan in ons alternatief geen instellingen meer - banken - die spaarkapitaal aantrekken door mensen rente te geven, om dan vervolgens dat kapitaal uit te lenen tegen een veel hogere rente, en zo inkomen te verwerven.
Deze taken van de postkapitalistische bank behelzen wel een aanmerkelijke inkrimping van het takenpakket dat opgeld deed onder het kapitalisme, zodat slechts een of twee banken, of misschien kunnen we beter spreken van postkapitalistische administratieve instelling voor de verdeling van het periodiek budget, volstaan.
*Een overwegende tendens in de hedendaagse literatuur die kritisch staat tegenover het kapitalisme, is het advies om af te zien van economische groei of hem in ieder geval aanmerkelijk te temperen. Men heeft dan op het oog de dwangmatige groei die eigen is aan het kapitalisme, en die per definitie geen of volstrekt onvoldoende rekening kan houden met de draagkracht van het milieu. Zolang men in voorstellen blijft binnen het kader van een kapitalistische economie en geen alternatieve economie voor ogen staat, en men groei identificeert met groei in het kapitalisme, kan men inderdaad moeilijk anders dan aandringen op stopzetting of op tempering van groei. Maar in het kader van een alternatieve economie kunnen de kaarten anders liggen. Zo bijvoorbeeld in ons postkapitalisme. Omdat groei door het periodiek budget opzettelijk beperkt wordt gehouden tot binnen de draagkracht van het milieu, kan groei daar aanbevolen en als een positief economisch doel worden nagestreefd.
XXIV
__________________________________________________
2. een overheidsinstantie die de aanschaf van productiemiddelen binnen de milieuperken houdt,
3. het voor iedereen ongeveer gelijk periodiek budget, bedoeld om de consumptie te houden binnen de draagkracht van het milieu.
het postkapitalisme een vredeseconomie.
In het postkapitalisme zullen elementen van de bovenbouw, zoals het recht, de politiek, de moraal, de ideologie, het onderwijs, de media et cetera, steeds minder de verhulde en misleidende propagandistische uitdrukking zijn van de belangen die het kapitaal heeft in de productieverhoudingen (de onderbouw). In de postkapitalistische bovenbouw zullen langzaam maar zeker de belangen van de gemeenschap van mensen de boventoon gaan voeren. En waar deze belangen een vanzelfsprekendheid zullen gaan krijgen in de hoofden en harten van de mensen, zullen samenwerking, solidariteit en (meer) respect voor elkaar de door de kapitalistische productiewijze verziekte verhoudingen tussen de mensen gaan vervangen: vrede in plaats van imperialistische conflicten; samenwerking in plaats van moordende concurrentie; gemeenschapsgevoel in plaats van vervreemding door individualisering; vrijheid tot ontplooiing in plaats van onderdrukking en uitbuiting, kortom, een op alle gebieden meer menselijke en humane wereld.