10 Socialisme 2.0

Rik Min

Met de kennis van nu en de wetenschap van het experiment ga ik ervan uit dat socialisme 2.0 door de ervaringen uit het verleden veel realistischer en eleganter is dan het socialisme dat eerder in de Sovjet-Unie bestond (socialisme 1.0). De experimenten in China en Cuba hebben ons een nieuwe manier van kijken, analyseren en denken gegeven.

Een socialistische maatschappij kent alleen maar politieke partijen die beloofd hebben het kapitalisme nooit meer te zullen invoeren. Meestal zijn dat communistische partijen, maar dat hoeft niet. Aangezien niet-werkende mensen in een socialistische maatschappij niet bestaan, moet men beseffen dat er in een socialistisch land alleen nog maar een werkende klasse is. Die werkende klasse ziet haar belangen meestal uitstekend georganiseerd in een communistische partij. De bezittende klasse als klasse – zoals die in het Westen al 400 jaar bestaan heeft, bestaat niet meer. Soms is er in een socialistisch land ook nog een partij voor boeren. Zo had je in de DDR vier politieke partijen, bijvoorbeeld ook een christelijke partij en een partij voor de belangen van boeren. Maar meestal is er één politieke partij, een partij waarin democratisch wordt besloten wat het beste koers is voor de werkende bevolking en wat dus het beste is voor het land.

Door welke criteria moeten we ons laten leiden bij de beantwoording van de vraag wat socialisme is en waarom een socialistische maatschappij beter is voor iedereen?

In een socialistische maatschappij is het financieringskapitaal dus in handen van de overheid. Deze enorme kapitaalberg is de som van alle spaargelden van alle inwoners van een socialistisch land. De overheid en het parlement bepalen in een socialistisch land democratisch waar, waarin en hoe dit kapitaal geïnvesteerd wordt. Sommigen noemen socialistische maatschappijen daarom wel staatskapitalisme. De spaarders krijgen in een socialistisch land in ruil hiervoor te alle tijde ongeveer 3, 4 tot 5 procent rente per jaar. Dat is gemiddeld hoger dan de bevolking in de kapitalistische landen van hun spaargeld en hun beleggingen krijgen; vooral als je beseft dat er in een socialistisch land – theoretisch - geen inflatie, d.w.z. geldontwaarding is.

Een socialistische maatschappij is voordelig voor iedereen; ook voor directeuren, managers, ondernemers, partijbonzen en andere mensen uit de middenklasse.

Socialisme is dus geen dictatuur zoals men in de media in de kapitalistische landen veel hoort, maar democratie (‘volksdemocratie’). Er is zelfs veel meer democratie dan in de kapitalistische landen: immers het kapitaal is ook gedemocratiseerd.

Een socialistische staat zal wel verdedigd moeten worden. Dat kost een socialistisch land helaas veel geld. Communistische partijen weten dat. Een socialistisch land moet zich te allen tijde verdedigen tegen aanvallen van kapitalistisch staten of van de internationale bezittende klasse. De bezittende klasse, die haar leiding gemeenschappelijk in handen van een rechtse kliek Amerikanen heeft gelegd, is onmetelijk rijk, ongelooflijk machtig, uit de aard der zaak anticommunistisch en regelmatig openlijk agressief naar socialistische landen. Veel communisten, socialisten en progressieve mensen hebben deze ‘natuurlijke’ en ‘logische’ drang van het kapitaal in de Koude Oorlog zwaar onderschat. Daarom heeft een socialistisch land altijd een leger nodig - een volksleger van bewapende burgers of van de gehele bevolking - en een goede democratische controle op alle ingaande, uitgaande en interne zaken. Dat leger heeft uiteraard een relevante bewapening, afgestemd op de verdediging van het grondgebied van de socialistische staat [1].

Bestuur, beheer en eigenaarsschap zijn drie verscillende dingen

Zoals in hoofdstuk 3 al gezegd is, is het rentmeesterschap over kapitaal en arbeid in een socialistische maatschappij anders. In een kapitalistische maatschappij bepaalt in laatste instantie één persoon (een kapitalist) waar de meerwaarde naartoe gaat. Het private kapitaal is immers in handen van een individu, die individueel beslissingen neemt over doorgaan of stoppen met investeren. Alle meerwaarde vloeit in een socialistische maatschappij naar de samenleving terug. In een kapitalistische maatschappij accumuleert het kapitaal in grote doelloze hopen privaat geld in de kluizen van Zwitserse banken, voor investeringen die nooit komen of nooit worden aangewend voor de bevolking van een land. De kapitalisten eigenen zich al het geld toe.

Figuur 24 laat zien dat kapitalisme ‘winst driven’ is, zoals dat heet. Figuur 25 laat daarentegen zien dat socialisme ‘productie driven’ is. Regeltechnisch gesproken is dat een enorm verschil. Dat komt door de feedback die bestuurders en/of politici en/of volksvertegenwoordigers krijgen.

Er is dus sprake van socialisme in een land (of in de wereld) als het gehele financieringskapitaal in handen is van de bevolking [2]. Het financieringskapitaal is de som van al het geld dat op bankrekeningen staat, van alle kleine en grote private spaarders. Als de staat de bevolking dan garandeert dat iedereen een vast percentage rente per jaar over zijn spaargeld krijgt, hoeft niemand meer te speculeren met zijn geld. Laat ondernemen maar aan ondernemers over, en investeren aan de overheid, uiteraard democratisch gecontroleerd. Ondernemers kunnen dan geld lenen van het (centraal beheerde) financieringskapitaal. Theoretisch net als nu, in onze kapitalistische maatschappij. Het financieringskapitaal wordt dan echter beheerd door ons allemaal, in belang van ons allemaal. En niet door een bankklerk in een achterafkamertje.

Theoretisch is er sprake van socialisme als alle banken in één land met het geld van alle spaarders in handen is van de overheid [3]. Bij de Fortisdeal zei Bos dat ‘de winsten van Fortis voortaan naar de algemene middelen zullen vloeien’. Theoretisch is er sprake van socialisme als het geld van de spaarders in handen is van de overheid en alle kosten voor ons daaruit betaald worden. De overheid bepaalt vanaf dat moment namelijk waar het geld (als kapitaal) in geïnvesteerd wordt en welke ondernemer geld om te ondernemen krijgt.

Opbrengsten

We hebben in de vorige hoofdstukken laten zien dat de revenuen (de opbrengsten) van het geïnvesteerde kapitaal naar de algemene middelen van een land vloeien. En dat de overheid de spaarders gegarandeerd een vast percentage rente per jaar uitkeert. Ondernemers hebben de plicht de meerwaarde, de winst af te dragen aan de overheid. Net zoals ze nu alles aan de aandeelhouders geven. De winsten vloeien vanaf dat moment gewoon naar de algemene middelen van een land. Die aandeelhouders bestaan nu niet meer. De bevolking en de spaarders zijn vanaf nu de aandeelhouders. Dat zou dus inderdaad het einde van het kapitalisme in een land zijn. Die aandeelhouders bestaan nu niet meer. Niemand bezit dan immers meer ‘een productiemiddel’ of een deel daarvan. Zouden Wouter Bos, Samsom en Asscher dat nu doorhebben? De rechtse Republikeinen in de senaat en het congres in de USA hadden en hebben het volgens mij wel door.

Dat wil dan zeggen dat de aanwending van al het investeringskapitaal (waar alle Nederlandse ondernemers op draaien, en wat het spaargeld van alle mensen is) wordt bepaald door ‘de overheid’ en wordt aangestuurd en gecontroleerd door de Tweede Kamer. Alle Nederlandse ondernemers krijgen krediet via de overheid en in principe worden alle revenuen teruggeploegd in de maatschappij. De werkende klasse krijgt dan - werkelijk waar – boven op haar loon een arbeidsloos inkomen; net zoals de bezittende klasse dat vroeger kreeg. Daarmee wordt Nederland dus ook in een klap een echte socialistische samenleving. Een echte democratie, wat Nederland nu niet is. De bevolking bepaalt voortaan waarin geïnvesteerd wordt. Belastingen kunnen theoretisch worden afgeschaft (in de Sovjet- Unie waren ook geen belastingen). De werkende klasse heeft in dit model van vrijwillig noodgedwongen socialisme, voortaan twee soorten inkomens. Hij (of zij) kan ook beslissen om geen baan meer te nemen en gewoon van zijn arbeidsloze inkomen te genieten, dus te rentenieren. Hij kan ook ergens hard gaan werken voor een hoger loon, of ondernemer worden en een eigen bedrijf beginnen. De overheid zal in de bedrijven die ondernemers in Nederland (of waar dan ook ter wereld) dan willen opzetten, zeker willen investeren. De aandeelhouderswaarde - opbrengst minus kosten - vloeit terug naar de algemene middelen. Die algemene middelen zijn voortaan van 17 miljoen aandeelhouders. Losse banken bestaan (dan) niet meer, individuele aandeelhouders bestaan (dan) niet meer. Dat is (dan) het einde van het kapitalisme in Nederland. Niemand ‘bezit’ privé nog ‘een productiemiddel’ of een deel daarvan. Wel heeft iedereen een baan en betaald werk. Wat voor overgangsregeling we zullen moeten kiezen, staat nu niet vast. We zijn immers zo ver nog niet; het kapitalisme is vooralsnog nog niet ingestort.

Overgang, transitie en overgangsregeling De kwestie voor ons Nederlanders is: moeten de productiemiddelen in particuliere handen zijn? Of kan men volstaan met alleen het (nationaal) financieringskapitaal? Dat vraagstuk van wat Marx het ‘particulier eigendom’ (van het kapitaal) noemde, zullen we opnieuw moeten analyseren tot de essentie.

Theoretisch is er (dus) sprake van socialisme in een land (of in de wereld) als het gehele financieringskapitaal in handen is van de bevolking (van een bepaald land). Het financieringskapitaal is de som van al het geld dat op bankrekeningen staat, de som van alle kleine en grote private personen. Niemand hoeft meer te speculeren met zijn geld. Laat ondernemen maar aan ondernemers over, en investeren aan de overheid. Uiteraard democratisch gecontroleerd. Ondernemers kunnen geld lenen van het (centraal beheerde) financieringskapitaal. Dat financieringskapitaal wordt beheerd door ons allemaal, in het belang van ons allemaal.

Er is natuurlijk pas echt sprake van socialisme als de werkende klasse (wij allen) een regering en een Tweede Kamer samenstelt die terugval verhindert, en een minister aanstelt die bankdirecteuren dwingt fatsoenlijk te handelen.

Noten

1. Een socialistische maatschappij moet zich op de eerste plaats verdedigen. Ook hoort een socialistische maatschappij bevrijdingsbewegingen te steunen. Soms ook -in noodgevallen -bijstand te verlenen aan progressieve regeringen. Bijvoorbeeld met wapens de wettig gekozen regering in Spanje (1936-1940) vóór de Tweede Wereldoorlog. Aan het einde van de (‘eerste’) Koude Oorlog hielp Cuba met tienduizenden Cubaanse militairen met tanks en duizenden artsen Angola tegen het in zuidelijk Afrika geïnfiltreerde Zuid-Afrikaanse apartheidsleger (in de periode 19851989) en de Sovjet-Unie hielp de progressieve Afghaanse regering (rond 1979).

2. En dat is als ze onder democratische controle van de Tweede Kamer staan. Als die gemeenschap democratisch is zullen haar inwoners, automatisch vanwege haar belang als werkende klasse, wel degelijk altijd de goede beslissingen nemen: de werkende mens op de eerste plaats en het belang van het kapitaal (pas) op de tweede plaats.

3. Kapitaalvlucht laten we buiten beschouwing.

4. De bezittende klasse, met geld op de Zwitserse en Luxemburgse banken, sterft vanzelf uit. Net zoals de feodale klasse vanzelf uitgestorven is. Gewone aandelen kun je niet meer met je geld kopen. Bedrijven mogen alleen nog maar geld lenen bij het nationale en internationale banken, banken van Nederland, de USA, etc.