3 Draait het om kapitaal of om arbeid?

Rik Min

Veel mensen denken dat er in een socialistische maatschappij geen kapitaal bestaat of geen investeringen worden gedaan of geen ‘winst’ wordt gemaakt. Dat is onjuist. Wat is dan wel het essentiële verschil tussen kapitalisme en socialisme? Dat is zelfs veel socialistisch denkende mensen niet duidelijk. Een communist weet als geen ander dat er binnen een socialistische maatschappij naast arbeid ook kapitaal nodig is [1]. Zowel een socialistische als een kapitalistische maatschappij hebben arbeid en kapitaal nodig (stelling 1).

Tot zover geen verschil. Kapitaal en arbeid zijn twee enorm krachtige ‘zaken’. Het samenbrengen van deze twee zaken is een geweldige krachtbron, te vergelijken met vuur of met een opgeladen accu. Economieën kunnen - net als motoren – pas gaan ‘draaien’ als kapitaal en arbeid bij elkaar worden gebracht (stelling 2).

Dat gebeurt dagelijks, zowel in een kapitalistische als in een socialistische maatschappij.

Kapitaal en arbeid: onlosmakelijk

Je kunt deze economische krachtbron het best vergelijken met een accu. De kern van de overeenkomst tussen een kapitalistische en een socialistische maatschappij is: beide polen zijn nodig, zowel de minpool als de pluspool, oftewel zowel arbeid als kapitaal. Arbeid en kapitaal zijn allebei van doorslaggevend belang in een moderne economie. Zonder een van de twee polen gaat een kapitalistische of socialistische economie niet draaien (stelling 3).

Omdat ze kapitaal verwarren met ‘kapitalisten’ wordt dit zelden zo door marxisten uitgesproken. Tot zover is er dus geen verschil tussen een kapitalistische en een socialistische maatschappij. Als niet beide polen van de accu zijn verbonden met de elektromotor, gaat de elektromotor niet draaien.

De overeenkomst is nog groter: niet alleen de ‘drijvende krachten’ van de socialistische en kapitalistische economie (kapitaal en arbeid), maar ook de machines en de fabrieken (de ‘productiemiddelen’) zijn in beide systemen in principe gelijk. Immers een economie die op arbeid en kapitaal loopt - en machines en/of productiemiddelen kent - produceert ‘output’ (meerwaarde c.q. winst). En daar is het beide maatschappijvormen - in principe - om te doen (stelling 4).

Meerwaarde zo hoog mogelijk?

De overeenkomst gaat nog verder: niet alleen bovengenoemde onderdelen in een socialistische of kapitalistische economie zijn - in principe - gelijk, ook ‘de winsten’ en ‘de meerwaarde’ zijn in beide systemen in principe, qua waarde voor de mensheid, gelijk. Communisten ontkennen het bestaan van deze afzonderlijke onderdelen, kapitaal en meerwaarde, niet. Ook de dynamiek ertussen ontkennen ze niet (stelling 5).

Kapitaal kan niet zonder arbeid, en arbeid kan - in een moderne economie - niet zonder kapitaal. Tot zover verschillen een kapitalistische en een socialistische maatschappij nog steeds niet. Ze hebben beide van doen met de factoren arbeid, kapitaal, productiemiddelen en meerwaarde. Het ‘bestuur’ en ‘beheer’ zijn in een socialistische maatschappij echter compleet anders dan in een kapitalistische maatschappij (stelling 6).

In een socialistische maatschappij wordt anders omgegaan met de toewijzing van de meerwaarde. Dat is het eerste en meest kenmerkende verschil tussen de twee maatschappijvormen.

Alleen bestuur en beheer anders

Het rentmeesterschap over kapitaal en arbeid is in een socialistische maatschappij anders geregeld. In een kapitalistische maatschappij bepaalt in laatste instantie één persoon (een kapitalist) waar de meerwaarde naartoe gaat. De gevolgen van een crisis en paniekverkopen van aandelen zijn nog meer werkloosheid en een nog ernstiger crisis. En hoe meer crisis, hoe meer oorlogsdreiging. Niet zozeer ‘kapitaal’, ‘arbeid’, ‘machines’, ‘economie’, ‘winst’ en ‘meerwaarde’ verschillen in deze twee verschillende maatschappijvormen dus, maar de toekenning van de meerwaarde. De verdeling van de meerwaarde (winst) is in een socialistische maatschappij compleet anders geregeld dan in een kapitalistische maatschappij (stelling 7).

Alle meerwaarde vloeit in een socialistische maatschappij in de samenleving terug. In een kapitalistische maatschappij ‘hoopt het kapitaal zich op’ (accumuleert) in doelloze grote hopen privaat geld, in de kluizen van Zwitserse banken, voor investeringen die nooit komen of, als ze wel komen, niet worden aangewend voor de bevolking van een land. (Zie verder hoofdstuk 4.)

De verdeling van de meerwaarde geschiedt democratisch - in het parlement onder leiding van de minister van Financiën en de rest van de regering. De meerwaarde wordt teruggeploegd naar de maatschappij en gaat naar allerlei zaken van belang, zoals naar gezondheidszorg, onderwijs, sport, volkshuisvesting en mobiliteit.

De bewoners van een socialistische maatschappij hebben dus naast hun inkomen uit arbeid ook een inkomen uit bezit.

Meerwaarde terugploegen

Het socialistische systeem kent in principe dezelfde onderdelen als het kapitalistische systeem. Er is echter één belangrijk verschil: er staat niet een individu aan het roer, maar een democratisch orgaan dat beïnvloed wordt door een partij van de arbeidersklasse.

In een kapitalistische maatschappij vloeit de meerwaarde naar de bezittende klasse en in een socialistische maatschappij wordt de meerwaarde 100 procent teruggeploegd in de maatschappij: gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, goedkope volkshuisvesting, goedkoop openbaar vervoer, geen belastingheffing, etc. Iedereen profiteert van een goedlopende economie. (Zie verder hoofdstuk 4.) De economie kan niet stagneren zoals in een kapitalistische economie. In een socialistische maatschappij is geen bezittende klasse meer. De bezittende klasse is als klasse overbodig geworden en ‘verdampt’ na verloop van tijd. Iedereen werkt - na verloop van tijd - gewoon voor zijn brood, zoals voorheen in de Sovjet-Unie. Iedereen behoort dus tot de werkende klasse, en alle bewoners samen vormen dus de factor ‘arbeid’. Met elkaar zorgt men dus voor de maatschappelijke meerwaarde-vorming. De materiële belangen van de bevolking liggen totaal anders dan in een kapitalistische maatschappij.

Materiële belangen liggen anders

Het ontstaan van een middenklasse is essentieel in een kapitalistische maatschappij: een verzameling van autonoom reagerende personen die aandelen bezitten. In een democratische kapitalistische maatschappij - zoals de onze - heeft die klasse, samen met de echt bezittende klasse, de door de media te manipuleren meerderheid in een parlement (51%). De arbeidersklasse en de loonafhankelijken in het algemeen hebben nooit meer invloed dan een grote minderheid (49%) in een parlement (stelling 8) [2].

De verhouding 51/49 procent wordt door ‘de kapitalisten steeds goed in de gaten gehouden en zo nodig bijgestuurd. In een socialistische maatschappij ontstaat ook een middenklasse, maar die is anders. De mensen in die middenklasse zijn niet persoonlijk aandeelhouder van de productiemiddelen. Die klasse is te vergelijken met de klasse van managers, beheerders en directeuren in de kapitalistische maatschappij; dat zijn dus wel zeer machtige personen, maar geen eigenaren (stelling 9).

De volksvertegenwoordigers in een socialistische maatschappij worden in principe gekozen door het Volkscongres (in China) en op congressen van de communistische partij. De communistische partij is in een socialistische maatschappij als het ware de raad van commissarissen van het ‘bedrijf’, de socialistische maatschappij, die de hele ‘middenklasse’ democratisch controleert (stelling 10).

De communistische partij en het parlement letten erop dat de aandeelhouders - de bevolking - genoeg van de winst of/ en meerwaarde krijgen uit alle productieprocessen c.q. uit alle ondernemingen die er in een socialistische maatschappij zijn.

Dat is dus volkomen anders dan in een kapitalistische maatschappij, waar de grote jongens (d.w.z. het ‘private kapitaal’) alles zelf bepalen. Maar zelfs zij hebben - als middenklasse an sich - nog niks te zeggen, omdat het kapitalisme daarbovenop nog als regel heeft: de machtigste individuele kapitaalbezitter heerst over de minder machtige en kleinere kapitaalbezitter. In een socialistische maatschappij is afgesproken dat er nooit meer een echte bezittende klasse mag ontstaan. De maatschappij zelf is de bezittende klasse geworden. De maatschappij is eigenaar van de productiemiddelen en bepaalt democratisch waar de meerwaarde naartoe gaat. In de grondwet staat omschreven dat het kapitalisme nooit meer mag worden ingevoerd. Een communistische partij, of een ander volksdemocratisch orgaan, zorgt dat deze eenvoudige regel wordt gevolgd en dat er geen bezittende klasse ontstaat los van de factor arbeid. Dat is eigenlijk haar enige taak (stelling 11).

De factor arbeid en de factor kapitaal zitten in een socialistische maatschappij dus verweven en onlosmakelijk in elk individu. Alle rijkdommen, zoals meerwaarde, winsten en opbrengsten van grond en grondstoffen, vloeien dus naar allen. In een kapitalistische maatschappij is een zelfbenoemde kliek plus een groot aantal afhankelijke aanhangers de eigenaar van ‘het kapitaal’. In een dergelijke maatschappij vloeit alle meerwaarde naar één kant. Alle ellende, zoals werkloosheid, armoede, slachtofferschap in oorlogen, vloeit naar de andere kant.

Het socialisme is dus eenvoudig uit te leggen: het kapitaal is van de bevolking, en de bevolking bepaalt. Marx heeft hier veel over geschreven, maar is - helaas - al 150 jaar dood (anders zouden we hem nog eens kunnen raadplegen). Het bereiken van socialisme is iets moeilijker. Lenin heeft het meeste onderzoek gedaan naar het bevechten van een socialistische maatschappij. Hij heeft er veel over geschreven. (Zie zijn klassieke marxistische boek Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme.)

Niet het bereiken (het ‘veroveren’ van de staatsmacht), maar het handhaven van het socialisme - tegen de externe krachten van het imperialisme, het kapitalisme en de altijd opkomende middenklasse - is het moeilijkst (stelling 12).

Marx heeft over de theorie van het socialisme (en het kapitalisme) geschreven. Lenin over hoe je het socialisme kan bereiken en het kapitalisme, feodalisme of de achterlijkheid in een land kan verslaan, over hoe je een revolutie moet voeren. Maar Stalin heeft de meeste ervaringen opgedaan, en dus het meeste onderzoek gedaan, juist toen het kapitalisme en het fascisme enorm sterk waren.

Het handhaven van socialistische maatschappijen naast steeds sterkere en criminelere kapitalistische maatschappijen is ongelooflijk moeilijk gebleken [3]. De socialistische maatschappijen en hun communistische vrienden in het Westen bleken niet bestand tegen de psychologische wapenen en de monetaire trucs die de internationale bezittende klasse, vanaf pakweg 1975, bleek te kunnen ontwikkelen [4].

Noten

1. Voor elke aannemelijke kritiek op deze 12 stellingen, houd ik me aanbevolen.

2. De beide percentages 49 en 51 procent zijn hier voornamelijk bedoeld om duidelijk te maken dat in een (‘burgerlijke’) westerse democratie de macht soms in een klein hoekje zit en een paar honderd stemmen verschil de belangen van een grote minderheid zomaar kan wegdrukken.

3. De dollarcrisis, de kredietcrisis en de recessie. Al tijdens de Unctad I en Unctad II conferenties in de jaren zeventig in Latijns-Amerika, werd duidelijk dat er eens een enorme schuldencrisis zal ontstaan. En 80 en 150 jaar geleden deden Lenin en Marx dat, in ruwe en theoretische vorm, ook al.

4. Hoe worden imperialistische oorlogen betaald? En hoe is de Koude Oorlog betaald? En met name de Vietnamoorlog? Intermediair legde ons in de jaren zeventig uit dat het systeem van de dollarstandaard, uit 1945/46, te vergelijken is met een (Amerikaanse) toerist die op een eilandje in de Stille Oceaan een cheque uitschrijft. Die cheque wordt nooit geïnd, door niemand. Iedereen gebruikt die mooi uitziende cheque voor betalingen op dat eiland. Het komt in niemands hoofd op om die cheque te innen, want de betalingen van klant naar leverancier, en van leverancier van voedsel naar horecabaas, verlopen nu al 30 jaar voorspoedig. Inmiddels is de toerist die de cheque uitschreef al van de aardbodem verdwenen. De Vietnamoorlog en de Iraakse oorlog zijn zo, met ongedekte dollars, gefinancierd. De Koude Oorlog en het laten vallen van de Berlijnse Muur ook. De Amerikanen hebben deze hete en koude oorlogen voor een koopje kunnen voeren. Ze hoefden er alleen maar steeds wat dollars bij te drukken. De dollarvoorraad werd gigantisch. De gevolgen waren: goedkope dollars en spotgoedkoop lenen ervan. Op een gegeven moment was de rente op het lenen van dollars zelfs 0,25% of minder. Daarom hebben mensen en sprinkhaanfondsen zich tot de nek in de schulden gestoken en met geleend geld aandelen of huizen gekocht. Dat gaat natuurlijk een keer fout. En dat weten sommige economen ook best. En dat het fout kan gaan, hebben we gezien in 2007. Daar komt nog bij dat men nu pas ziet dat de Amerikanen hun dollar eigenlijk (slim?) aan het buitenland verkocht hebben.