8 Ondernemen

Rik Min

Het begrip ‘ondernemer’ is binnen de linkse beweging 100 jaar onhelder geweest. Ondernemers – en zeker grote ondernemers - zijn tegenwoordig geen eigenaar meer van een onderneming. In ieder geval niet als er aandeelhouders in het spel zijn of als het kapitaal in de onderneming geleend is. De oprichter/eigenaar zal dan nog maar voor een klein deel eigenaar zijn en voor de rest gewoon manager in loondienst. Dat kan variëren van helemaal geen eigenaar meer tot deeleigenaar, van een groot of een klein deel.

De oprichter/eigenaar is dus voor een klein of een groot deel van zijn tijd manager in loondienst. De lakmoesproef hiervoor is gewoon de vraag: aan wie valt de winst toe? Een ondernemer die (volledig) met zijn bedrijf naar de beurs gaat geeft het (volledige) recht op de winst uit handen. Managers hebben nu eenmaal geen recht op de winst, alleen de aandeelhouders hebben dat. (In een socialistische maatschappij is de maatschappij de aandeelhouder.) Managers hebben loon, weliswaar heel vaak een heel hoog loon met daarbij allerlei extra’s. Dat accepteren de aandeelhouders omdat ze daarmee de loyaliteit van de managers kopen. In een socialistische maatschappij komt dat niet voor. Daar worden de lonen van het kader democratisch door het parlement en/of de ondernemingsraad bepaald.

De kapitalisten in een kapitalistische maatschappij willen de garantie dat de zuivere winst ook echt door de managers naar de aandeelhouders wordt doorgesluisd. (In het socialisme is dat natuurlijk ook zo.) Wie de dagelijkse leiding heeft in een bedrijf maakt de kapitalisten, de aandeelhouders, niet uit. Als de winstcijfers maar kloppen en de winst naar de aandeelhouders gaat. Daarmee zijn de aandeelhouders de enige eigenaren van een onderneming [1].

In een socialistische (lees: communistische) maatschappij is de overheid namens de bevolking aandeelhouder. Vroeger zeiden we ‘de staat is eigenaar van de productiemiddelen’ (en heeft de zeggenschap over het spaargeld van de individuele burger). Maar dat is een wat versleten terminologie. Dat spaargeld en het overheidsgeld vergat men er vaak bij te noemen, terwijl het cruciaal is. Mijn definitie komt op hetzelfde neer. Maar is eigentijds.

In elke maatschappij zijn ondernemende mensen. Het zijn net als begaafde wetenschappers of slimme uitvinders mensen die van huis uit een bepaalde drive hebben iets op poten te zetten. Het zijn mensen die in staat zijn een fabriek of een bedrijf op te richten en een product te maken. Ze hebben het vermogen mensen enthousiast te maken voor een bepaald nieuw idee, een ‘gat in de markt’. Elke maatschappijvorm trekt profijt van deze mensen, net zoals men profijt heeft van ingenieurs, artsen en verpleegkundigen die in extreme omstandigheden en met extreme risico’s hun beroep kunnen en willen uitoefenen. De afgelopen 80 jaar heeft het er wel eens op geleken dat er in een socialistische maatschappij geen plaats was voor dit type mens. Dat elke vorm van creativiteit en ondernemen er in de kiem gesmoord werd. Maar niets is minder waar.

Door twee oorzaken heeft dit beeld in de westerse pers kunnen ontstaan. Ten eerste verdwenen ondernemende geesten vaak in ‘de bureaucratie’ en ‘de politiek’ en ten tweede ‘verdwenen’ hun prestaties door de manier waarop men in het Westen tegen hun prestaties aankeek. Dit laatste vanwege het gegeven dat westerlingen altijd door een Koude-Oorlogsbril naar de Sovjet-Unie en China keken en derhalve niks menselijks zagen. Ondernemende geesten zaten in de Sovjet-Unie overal. Bijvoorbeeld in de ruimtevaart, in de chemie, in de weg- en waterbouw en in de voedselproductie. Ook gingen veel ondernemende mensen helpen in de derde wereld; bijvoorbeeld artsen en militairen. Denk maar eens aan de duizenden vrijwillige Cubaanse artsen en militaire adviseurs die het mede mogelijk hebben gemaakt dat de MPLA en het ANC in Afrika hun bevrijdingsstrijd hebben kunnen voeren en winnen.

Ondernemen in een socialistische maatschappij

Ook in een socialistische maatschappij heeft men om iets te ondernemen kapitaal nodig. Dat kapitaal is niet zoals in het kapitalisme in handen van privépersonen of privéinstituten, maar in handen van de staat. Mijn stelling is dat dat eigenlijk het enige verschil is tussen deze twee economische systemen. De rest is nagenoeg gelijk, zeker bij socialisme 2.0. Ook het risico nemen. In een kapitalistische maatschappij bepalen klerken van banken of employees van pensioenfondsen welke ondernemer kapitaal kan krijgen en welke niet. In een socialistische maatschappij is er ook een laag van klerken en employees die bepalen waarin geïnvesteerd wordt, oftewel wie de onderneming mag opzetten en wie er vooralsnog de leiding krijgt. Deze persoon draagt net zoveel risico’s als zijn tegenvoeter in de kapitalistische maatschappij, misschien wel meer. Tot zover is er feitelijk geen verschil tussen een socialistische maatschappij en een kapitalistische maatschappij. Er zijn ‘slechts’ twee, schijnbaar kleine verschillen. Deze verschillen hebben echter wel een enorme uitwerking. Ze bepalen zelfs het verschil tussen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid: het is het verschil tussen een stabiele maatschappij en een eeuwige onstabiele, uitbuitende en oorlogszuchtige, agressieve kapitalistische, imperialistische maatschappij.

In een socialistische maatschappij moeten ondernemingen net als in een kapitalistische maatschappij rendabel en efficiënt zijn. Een onderneming maakt derhalve ook winst en heeft kapitaal nodig om te kunnen investeren in een nieuwe productielijn. Er zijn mensen nodig die dat proces leiden en mensen die beslissen waar en hoeveel kapitaal erin wordt gestopt. Dat zijn twee heel verschillende taken. Net zoals dat binnen het kapitalisme twee volkomen verschillende activiteiten zijn. De ene activiteit is het ‘ondernemen’; de andere activiteit is het ‘beheren’ van het schaarse kapitaal: de rol van de banken. Lenin heeft eens gezegd dat de banken in een socialistische maatschappij alleen maar goed hoeven te kunnen optellen en aftrekken. Dat is ook zo. In het Westen hebben de banken de taak de uitbuiting van de arbeiders zo groot mogelijk te laten zijn en de ‘aandelen’ daardoor meer waard te laten worden. Daarmee maakte Lenin duidelijk dat deze op zich natuurlijke taak, die er ook in een socialistisch land moest zijn, eerlijker moest worden. Natuurlijk moet een onderneming in een socialistisch land gezond zijn en gezond blijven. Er is echter een veel betere balans tussen de lonen (de hoeveelheid verdiend geld die aan de arbeiders gegeven wordt) en de hoeveelheid meerwaarde, die aan de maatschappij ten goede komt. Winst is er ook. Maar ook dat gaat er anders. Beide aspecten - de lonen en de meerwaarde - zijn in een socialistische maatschappij door democratische besluitvorming met elkaar in evenwicht en staan tot elkaar in een juiste balans.

Lonen en meerwaarde of winst bestaan dus ook in een socialistische maatschappij. Het geheel zit er echter veel logischer en overzichtelijker in elkaar. De arbeider wordt er niet uitgebuit; de arbeider hoeft ook niet hard te werken; de arbeider heeft een compleet beeld van de geldstromen binnen zijn bedrijf. De meerwaarde van een bedrijf - de hoeveelheid geld die overblijft na aftrek van lonen en kosten - wordt per definitie in de maatschappij teruggeploegd. Dat kun je van een kapitalistische maatschappij niet zeggen. Het overhevelen van de winst of de meerwaarde naar Zwitserse banken, andere particuliere instellingen en belastingparadijzen, vindt in een socialistische maatschappij niet plaats. De winst (de meerwaarde) komt ten goede aan de socialistische maatschappij (de aandeelhouder) [2]. En uiteindelijk ten goede aan de totale bevolking, inclusief de arbeiders van de betreffende fabriek die de meerwaarde hebben gecreëerd.

Noten

1. Vijf jaar geleden hoorde ik op de radio een (vrouwelijke) Europarlementariër van GroenLinks (ik wil geen namen noemen) zeggen dat ‘tegenwoordig de managers de kapitalisten zijn’. Zij begreep er dus niets van. Ze bedoelde waarschijnlijk ‘de machthebbers zijn’. Dat zal wel, maar aandeelhouders zullen nooit accepteren dat managers een zodanige macht hebben dat ze zelf de winst opstrijken en de winst niet aan de aandeelhouders doorgeven. Dan zullen ze ontslagen worden.

2. De meerwaarde bij fabrieken in voormalig socialistisch Joegoslavië ging (grotendeels) naar de arbeiders en (grotendeels) niet naar de staat. Dat lijkt leuk. Dat lijkt socialisme, maar is niet goed doordacht. De meerwaarde in de aanvullende pensioenen in Nederland komt (ook) alleen ten goede aan de deelnemers. Niet aan de totale bevolking. Is dat socialisme?