9 China en Cuba

Rik Min

Over China en Cuba wordt veel onzin geschreven. De kranten staan er dagelijks vol van. Westerse journalisten, zelfs van kwaliteitskranten, Olaf Tempelman in de Volkskrant, Oscar Garschagen in NRC Handelsblad en Jan van der Putten in De Groene Amsterdammer willen in hun artikelen over China maar niet begrijpen dat dat land een eigen weg wil bewandelen. En dat 1,2 miljard Chinezen nu eenmaal belang hebben bij vooruitgang. Jan van der Putten zegt zelfs dat China imperialistisch is (De Groene Amsterdammer, 12 oktober 2017). Westerse economen zeggen ook vaak: China wil alleen maar groei, groei, groei en consumeren, consumeren, consumeren, en dat is alles behalve socialisme, laat staan communisme!

Nou en? Groei willen we toch allemaal! We moeten nu eenmaal groeien, want het aantal mensen op de wereld groeit ook. Iedereen die geboren is, heeft recht op een huis, een thuis, een tuintje, vervoer, energie, onderwijs, gezondheidszorg, etc. Dat is socialisme. Hier - in een kapitalistische maatschappij - hebben wij die rechten niet! Hier betaal je 200.000 euro voor een paar bakstenen met pannen erop. Hier betaal je 800 euro per maand voor een huurhuis. Hier betaal je 30.000 euro voor een 4-jarige opleiding. Hier betaal je enorm veel belasting, vooral ook via de btw. Een denkfout van de PvdA, GroenLinks en de SP ten aanzien van China is dat ze nog steeds niet begrijpen dat (de) ondernemers (daar) geen kapitalisten zijn. Ondernemers zijn (daar) een nuttige mensensoort. Aandeelhouders zijn de kapitalisten! In China is de bevolking aandeelhouder van de productiemiddelen en ook aandeelhouder van het nationaal financieringskapitaal. Het financieringskapitaal is zowel het kapitaal dat de socialistische overheid heeft alsmede het spaargeld van de bevolking dat de overheid in beheer heeft. De socialistische overheid bepaalt waarin die middelen worden geïnvesteerd. Alleen in Hongkong en in de industriële zones is dat minder het geval. En uiteraard ook niet in Taiwan. Men experimenteert in China ook nog met gepersonifieerde aandelen op een heel kleine beurs (qua volume). Maar dat laatste zullen we hier omdat het nu nog relatief weinig is, buiten beschouwing laten.

Veel mensen weten vaag dat socialisme betekent: de productiemiddelen zijn in handen van de bevolking. En dan houdt het meestal op. Sommigen zeggen: ‘De arbeiders worden daar toch ook uitgebuit?’ Sommigen beweren glashard: ‘De staat pikt er alles in.’ Of ze zeggen: ‘Maar arbeiders zijn toch geen echte eigenaren van fabrieken en bedrijven!’ Je kunt in deze kakofonie van geluiden als communist ook een andere benaderingswijze kiezen. Een benaderingswijze die ons juist nu, tijdens de heftigste crisis ooit, een beter inzicht geeft in wat socialisme, en in het bijzonder dat van Cuba, macro-economisch gezien eigenlijk is [1]. Een benaderingswijze vanuit de meerwaardetheorie en de visie van de Chinese communistische partij is hier dan ook op zijn plaats.

Er zijn vele China’s

Als de media spreken over ‘China’ of ‘Chinezen’ moet je opletten! Er zijn immers 6 soorten ‘China’. Hongkong is wel China, maar geen socialistisch China. Hongkong is een experiment met ‘één land en twee economieën’. ‘Chinezen’ uit Hongkong zijn gewoon kapitalisten. En Chinese bedrijven op zogenaamde industriële zones zijn bijna altijd joint ventures. Dus let altijd goed op waar men het over heeft. Over welk China heb je het? Er is maar één socialistisch China. Socialistisch China is socialistisch, maar heeft een markteconomie.

Dat is helemaal niet gek. Dat oogt als kapitalisme, maar is het niet. Echte investeringen ‘van het socialistische China’ komen ten goede aan de 1,2 miljard Chinezen. Die 1,2 miljard Chinezen zijn immers ‘eigenaar van de productiemiddelen’. De meerwaarde (de winsten) van die investeringen wordt elk jaar door het Volkscongres, dus democratisch, verdeeld over de bevolking. De communistische partij behoudt het totaaloverzicht. De ‘hoogte van de lonen’ (van de arbeiders buiten of binnen China) is hierbij irrelevant.

De ‘Chinees’ die in Rotterdam ‘Gansewinkel’ en de vuilverbrandingsovens (‘AVR’) heeft opgekocht, heeft dus waarschijnlijk niets met socialistisch China te maken. De ‘Chinezen’ die een tweede Panamakanaal willen aanleggen is een samenwerkingsverband van het Chinese nationale financieringskapitaal en private partijen. Dus laat je niks wijsmaken over ‘het socialisme’ van China. China is dat socialistisch land of het is iets anders! Kijk bij elke zaak en elk bericht dus altijd goed van wie het kapitaal is.

We hebben het in dit boek over socialisme 2.0, het socialisme van Cuba en China, en wat het voor hen daar en voor ons hier betekent. Is socialisme een alternatief voor de economische crisis en de bijbehorende systematische werkloosheid? Wat is daarom het wezenlijk verschil tussen kapitalisme en socialisme? We hebben het hier over wetenschappelijke en theoretische aspecten van het socialisme en over het marxisme als wetenschap, namelijk de theorie bijstellen door te experimenteren (en dan de feiten te laten spreken).

In het kapitalisme ligt de macht van het internationale financieringskapitaal – het spaargeld van individuele mensen -in handen van de kapitalisten en de bankklerken. Zij bepalen waar het in geïnvesteerd wordt. En of het (domweg) wordt aangewend om te speculeren met bijvoorbeeld (schaarse) grondstoffen. De totale hoeveelheid spaargeld dat op de bank staat, de som van alle spaargelden van de bevolking, is in een kapitalistisch land in handen van enkelen. In het Westen worden sommige lieden, enkelen dus, stinkend rijk van het spaargeld van anderen. Ze geven jou en mij 1 of 2% rente en dat is alles. Dat is een fooi ten opzichte wat zij met dat geld en ‘hun’ investeringen verdienen. Zij bepalen waar dat kapitaal verder wordt geïnvesteerd, voor welk doel het wordt aangewend en waar de meeropbrengst van dat kapitaal naartoe gaat. Naar de bezittende klasse. En die meeropbrengst van al dat spaargeld van de gewone man is gigantisch.

In een socialistisch land als Cuba is het nationale financieringskapitaal in handen van de socialistische maatschappij. De socialistische maatschappij bepaalt waarin het wordt geïnvesteerd en waar de revenuen, de opbrengsten, naartoe gaan. De opbrengsten gaan niet naar private personen zoals in kapitalistische landen. Ze worden teruggeploegd in de maatschappij en gaan zo, in allerlei vormen, voor 100% retour naar de bevolking. Dus in het socialisme is het niet zozeer dat de productiemiddelen fysiek in handen van de bevolking zijn, maar dat de bevolking eigenaar is van het totale financieringskapitaal. Dat kapitaal is in handen van de bevolking. Daarmee is de Cubaanse bevolking aandeelhouder van alle fabrieken en bedrijven. De bevolking in socialistische landen is dus echt, werkelijk de bezittende klasse geworden en heeft, naast loon uit arbeid, inkomen uit collectief bezit. In een socialistisch land heeft iedereen twee inkomens; een inkomen uit arbeid en een inkomen uit bezit. De grootte van het tweede inkomen is ongeveer gelijk aan de grootte van het eerste. (Los van nog een extra inkomen dat hij van de overheid krijgt uit rente op zijn spaargeld.)

De consequenties? Allereerst is het schokkend te merken dat velen zich niet realiseren dat er iets heel belangrijks gaande is in Cuba en in socialistische landen in het algemeen in de inkomenssfeer van mensen. De bewoners van socialistische landen hebben naast een baangarantie c.q. werkgarantie, ook een inkomensgarantie en andere soorten van garanties, die wij, in kapitalistische landen, niet hebben of zelf moeten betalen. Natuurlijk is het zo dat het in werkelijkheid niet altijd in geld wordt uitgekeerd, maar in de vorm van gratis onderwijs, gratis medische zorg, werkongeschiktheidsgaranties, vaktrainingen, bijna gratis geneesmiddelen, geen belastingen, allerlei veiligheidsgaranties, algemene bescherming, sociale zekerheid, goedkoop reizen, goedkoop op vakantie kunnen et cetera. Studies van de PvdA/België tonen aan dat daarmee het inkomen van de Cubanen en het inkomen van de gemiddelde Nederlander met elkaar te vergelijken zijn en helemaal niet zo gek veel verschillen.

In Cuba en andere socialistische landen wordt de meerwaarde aangewend voor alles en iedereen. Soms natuurlijk ook om het directe loon van de betrokken personen te verhogen; maar vaak, om allerlei democratisch bepaalde redenen, ook niet. Dat een werkende met zijn arbeid dus als het ware twee soorten waarden produceert, moet in een economie goed zichtbaar worden gemaakt. In het socialisme is dat zo, in het kapitalisme blijft dat verborgen. Om dit te kunnen zien en begrijpen moet je willen studeren en moet je dingen willen onderzoeken. En je moet het kunnen plaatsen in een geheel der dingen en het (dus) leren begrijpen. Je ziet het immers pas, als je het begrijpt. Het is een bewustwordingsproces.

Het nationaal kapitaal

Tijdens de bankencrisis in 2007/2008 hebben we gezien hoe het kapitalisme werkt. Wij hebben toen, vreemd genoeg eigenlijk ook voor het eerst, echt geroken aan het haalbare van het socialisme (socialisme 2.0). Velen waren zich daarvan niet bewust. Weinigen hadden op dat moment door wat de rechtse Republikeinen uit hoofdstuk 1 wel doorhadden: het geld mag niet in handen komen van de overheid. De overheid mag niet bepalen waarin het wordt geïnvesteerd en de overheid mag onder geen beding de revenuen van hun (het) bank- of financieringskapitaal opstrijken, zoals privépersonen dat al honderden jaren gewend waren te doen.

Geloof maar dat rechts bang is voor China, Cuba en in mindere mate voor Venezuela. (Venezuela is geen echt socialistisch land. Maar toch is rechts bevreesd. Juist van hun ongebondenheid.) Sociaaldemocraten begrijpen deze aspecten van economisch denken tot op de dag van vandaag niet. Als de zeggenschap over het bankkapitaal in handen komt van de staat, dan is het niet meer in handen van private personen en kan spaargeld niet meer ongestoord – omdat één enkele bankklerk dat kan bepalen – gebruikt/misbruikt worden.

Werkloosheid

In een socialistisch land is werkloos worden (hoewel het al zeldzaam is) op zichzelf geen probleem, zoals het bij ons in een kapitalistisch land wél een enorm probleem is. Je vindt bijna altijd onmiddellijk een andere baan. Als je zonder werk in een kapitalistisch land komt te zitten, heb je geen zeker inkomen en niet zomaar sociale zekerheid. Iemands hele existentie wordt er door aangetast. Fabriekssluiting, hoewel het zeldzaam is, is ook geen probleem in een socialistisch land. In de DDR gebeurde het wel dat een bepaalde afdeling werd gesloten en de mensen – en dat was heel gewoon - binnen de kortste keren een andere baan vonden. Er is geen werkloosheid in socialistische landen. Alleen al omdat er ook geen werklozenleger nodig is om de lonen te drukken, zoals in kapitalistische landen.

Wetenschap

Marxisme is een wetenschap, een wetenschap die voorspelt hoe iemand (een persoon of een socialistische staat) ‘rijk kan worden’ of hoe je ‘rijkdom kan genereren’. Communisten, marxisten, weten dat beter dan kapitalisten. Als de kapitalisten het al weten, zullen ze het natuurlijk verhullen. Wij zullen in onze kapitalistische landen dus alles moeten doen om het systeem van kapitalisme en het roven van de meerwaarde, aan de orde te stellen en uit te leggen. Het wetenschappelijk socialisme is opgebouwd rondom de ‘politieke economie’ (zoals marxisten dat wetenschapsterrein noemen). Het wetenschappelijk socialisme begint met een goede analyse, een ‘materialistische’ analyse, een analyse gebaseerd op concrete cijfers en feiten. Het dialectisch materialisme is daarbij onze analysemethode; altijd uitgaande van feiten en altijd beseffende dat dingen permanent veranderen of veranderen kunnen. Met dit soort analyses, en met deze methode, kunnen we de economische processen stap voor stap bestuderen en proberen te begrijpen, proberen de logica achter het kapitalisme te zien. Zelfs kan deze analysemethode gebruikt worden om de logica van de economie van de socialistische landen en de maatregelen die zij keer op keer in de praktijk moeten nemen, te doorgronden. Cuba, Vietnam en China zijn uitstekende casussen om te bestuderen. Elk land heeft nu eenmaal zijn eigen specifieke omstandigheden en dus eigen specifieke economische regels opgesteld. Het is nuttig dat te bestuderen. Deze economieën hebben gemeen dat ze socialistisch zijn en de welvaart kunnen laten groeien en omringende kapitalistische landen achter zich kunnen laten. Maar dat eist van ons dat we door allerlei fabeltjes en onzin die over die landen wordt verteld, heen kijken.

Managers die opgeleid zijn aan universiteiten in kapitalistische landen zoals Nederland, komen kennis tekort om bedrijven goed te leiden, economisch goed te leiden. Jarenlang hebben de USA en Nederland managers op een bepaalde manier opgeleid en letterlijk ‘volgegooid’ met eenzijdige neoliberale vaardigheden. Nederlandse managers waren op een gegeven moment zelfs een soort exportproduct. Men ging de Oost-Europese landen demonstratief helpen met hun ‘kennis en kunde’. We hebben gezien hoe dat uitgepakt heeft. Van crisis en crisisbeheersing bleken ze geen kaas gegeten te hebben. Ze hebben uiteindelijk veel bedrijven in de gevarenzone gebracht en/of opgezadeld met giftige financiële producten.

Jaar in jaar uit werd tegen communisten gezegd: ‘Er kan geen crisis meer komen, wat jullie en jullie “marxistische leer” vertellen is uit de tijd. Wij hebben de knapste koppen en de beste economen in dienst en die zorgen ervoor dat er nooit meer een crisis kan ontstaan. Jullie hebben geen bekende economen; wij hebben Tinbergen, Heertje en Mansholt. Jullie altijd met dat gedoe over meerwaarde.’ Et cetera.

Nu, anno 2017, staan diezelfde mensen, die ons 30, 40 tot 70 jaar lang niet hebben zien staan en niet hebben willen geloven, met hun mond vol tanden. Twintig jaar liet de crisis op zich wachten. De marxisten hadden een grote diepe crisis rond 1990 in de Verenigde Staten en Europa voorspeld. Die kwam toen niet. Dat gaf anderen de moed om ons uit te lachen. Waarom kwam die crisis toen niet? Heel simpel! De Muur viel en daardoor kon de kapitalistische economie de onvermijdelijke economische crisis nog 20 jaar rekken. Nu is de economische crisis er dan toch. Socialistische landen kennen geen crisis. Daar komen de mensen op de eerste plaats, vóór het kapitaal. Niet de winst maar de mens komt eerst. Wat de socialistische landen wél kennen, en vooral de Sovjet-Unie kende, waren boycots, fysieke intimidaties, anticommunistische schermutselingen, het rondstrooien van onzinverhalen over socialistische leiders en socialistische economie en - zeker in Oost-Europa - regelrechte sabotage door kleine groepen dissidenten en saboteurs (soms zelfs van buiten). Dat maakte dat de welvaartsgroei er vaak minder groot was dan gepland, met alle negatieve gevolgen van dien.

Hoe werkt de democratie op Cuba?

Een voorwaarde voor democratie is dat het beheer van de productiemiddelen en het financieringskapitaal voor de bevolking de goede kant uit werkt. Natuurlijk wil men de individuele lonen zo goed en hoog mogelijk laten zijn. Maar omdat fabrieken, bedrijven, instellingen en het financieringskapitaal van de bevolking zijn, zullen er ook opbrengsten naar de bevolking vloeien (de meerwaarde) en indirect ook naar die afzonderlijke werknemer gaan. De democratie werkt via wijkcomités, gemeentes, provincies en het landelijke parlement. Afgevaardigden worden gekozen voor hogere organen. Mensen uit de wijkcomités, buurtcomités en/of wijkraden kunnen - getrapt verkozen - doorstromen naar de plaats waar de bevolking hen wenst. Bijna iedereen doet daaraan mee, bijna iedereen is ergens lid van. De democratie staat aan het roer van de economie. De communisten werken daar parallel aan. Ze houden het goed gescheiden, maar leveren vaak de beste analytici, de beste economen en de beste bestuurders in deze organen. De rol van de communistische partij is primair om ervoor te zorgen dat het kapitalisme niet meer terugkomt. Immers, dat economische systeem van uitbuiting en blijvende armoede, wenst niemand in Cuba ooit nog terug te krijgen.

Investeren in plaats van consumeren

In een socialistische samenleving moet je net zo goed investeren als in een kapitalistische samenleving. Er moet bijvoorbeeld een plantage worden aangelegd. Er moeten bijvoorbeeld bussen worden gekocht of gemaakt om een vervoersnetwerk op poten te zetten. Hoe pak je dat aan? In kapitalistische landen doen private partijen de meeste investeringen in fabrieken en bedrijven. Maar met een heel ander oogmerk! Het belangrijkste economische principe in een socialistisch land is investeren en pas op de tweede, derde of vierde plaats consumeren. Investeringen pakken voor de bevolking in socialistische landen zoals Cuba, volledig anders uit dan voor de bevolking in kapitalistische landen. Overschotten aan producten en kapitaal komen in een kapitalistische maatschappij de bevolking niet ten goede. Sterker nog, overschotten worden liever vernietigd dan dat ze aan de bevolking worden gegeven. Ik wil in dit verband kort even ingaan op het woord ‘staatskapitalisme’. Doordat er in een socialistisch land ook kapitaal is, er ook geïnvesteerd wordt en er ook fabrieken en bedrijven zijn, wordt een socialistisch land wel eens verweten dat het er om staatskapitalisme gaat. Dat woord is in sommige kringen een scheldwoord. Maar communisten weten wel beter; zij zien dat anders. Omdat de meerwaarde van kapitaal in overheidshanden 100% ten goede komt aan de bevolking kunnen we dat woord best af en toe gebruiken. Het verheldert net zo goed als dat het ook wel wat vertroebelt. Je kunt het begrip meerwaarde als een zuiver kapitalistisch fenomeen zien, maar als je er goed naar kijkt gaat het om wie zich eigenlijk de meerwaarde toe-eigent [2].

Cuba bewandelt een iets ander pad dan China

China heeft vanaf de jaren vijftig een nogal kronkelig pad bewandeld, Cuba een veel minder kronkelig pad. Cuba is afhankelijk geweest van de socialistische landen in Oost-Europa. Die verbanden zijn weggevallen en Cuba heeft het daardoor moeilijk gehad. Cuba heeft nu gelukkig het tij weer een beetje mee, immers, de wind waait in Latijns- Amerika gelukkig overal weer uit een andere hoek. In Latijns-Amerika heeft Cuba een groot gezag en een groot aanzien. In Europa zien we dat veel minder. Enerzijds omdat we dag en nacht gehersenspoeld worden en anderzijds omdat Cuba natuurlijk nog een beetje in een andere fase zit en nog niet in alle sectoren ondernemers toestaat. Voorlopig alleen in het mkb (kleine horeca, kappers, kleine garages, etc.). Ons worden leugens verteld over socialisme, Cuba en China. Vooral door sociaaldemocraten, types als professor Heertje, de VPRO en de VARA. Logisch, het is hun geloofwaardigheid tegenover onze geloofwaardigheid. Dat is per definitie een gevecht op het scherpst van de snede. Een gevecht over het zoeken naar de waarheid over het socialisme en de waarheid over het kapitalisme.

China is nog socialistisch

Ik ben dus van mening dat China een socialistische maatschappij is. Niet iedereen begrijpt het opkopen van westerse bedrijven of het opkopen van strategische posities, zoals bijvoorbeeld de haven van Piraeus en het optreden van China in Myanmar. De wereldmarkt werkt nu eenmaal met marktprijzen. En waarom zou China geen posities kunnen innemen? Die mechanismen (om te kunnen investeren ten behoeve van hun bevolking) en marktprijzen gelden (helaas) ook voor socialistische landen. Tenzij er sprake is van ruilen, zoals het aanleggen van wegen en spoorwegen, zoals in Afrika vaak gedaan wordt (in ruil voor grondstoffen). De revenuen van de Chinese ondernemingen, o.a. van de onderneming die de haven van Piraeus in Griekenland uitbaat, gaan nog steeds naar de Chinese bevolking. En dat is het criterium. Het socialisme in China en Cuba noem ik socialisme 2.0. Die term gebruik ik om onderstaande redenen.

1. Ondernemers in China zijn andere ‘ondernemers’ dan in een kapitalistisch systeem. Ondernemingen worden er 100% gecontroleerd. Winsten kunnen niet worden afgeroomd. Accountants sjoemelen er niet. Winsten zijn tot op de cent bekend bij de Chinese overheid en bij het parlement.
2. De bank met al het geld van alle spaarders in China (incl. het geld van de overheid) is in handen van de overheid [3].
3. Dat geld van al deze spaarders – het nationale financieringskapitaal – wordt beheerd door de overheid. Dit is geld waar een ondernemer zijn benodigde kapitaal uit kan en zal moeten lenen [4].
4. Buitenlandse ondernemingen liggen bijna altijd in vrijhandelszones in China en zijn daar bijna altijd joint ventures. Hun winsten zijn tot op de cent nauwkeurig bekend bij de Chinese overheid en bij het Chinese parlement.
5. Ondernemers hebben de plicht de winst (de meerwaarde) af te dragen aan de Chinese overheid, zoals ‘ze’ in het Westen alle winst aan de aandeelhouders af moeten staan.
6. Winsten vloeien in het socialisme 2.0 gewoon naar de algemene middelen. Aandeelhouders bestaan niet, de bevolking en de spaarders zijn gewoon de aandeelhouders.
7. De overheid geeft elke spaarder een vast percentage rente per jaar. Gegarandeerd. Dan ziet de spaarder af van zelf beleggen. (Hoewel zelf beleggen op heel kleine schaal in opkomst is.) [5].
8. De overheid, de regering, het parlement en de jaarlijkse congressen bepalen democratisch waar het geld (het financieringskapitaal) in geïnvesteerd wordt en welke ‘ondernemer’ geld krijgt om mee te ondernemen.

Dit is precies wat progressieve mensen in het Westen ook voor ogen staat: een socialistische maatschappij, waarin de belangen van de mensen voorop staan; en niet de winsten.

Een ‘geldloze’, communistische maatschappij, waarin iedereen krijgt wat hij verdient en neemt wat hij/zij nodig heeft, is voorlopig nog niet aan de orde, want die definitie heeft in het verleden voor veel verwarring gezorgd. Voorlopig moeten deze idealisten het doen met socialisme 2.0.

Noten

1. Dit is een samenvatting van een lezing op een Cuba-avond in Utrecht, 21 januari 2009. In deze lezing werd voor een breed publiek uitgelegd welk een enorme hoeveelheid waarde een arbeidsloos inkomen (boven op het gewone loon) is in socialistische landen als Cuba en China. ‘Arbeidsloos’ mag immers niet worden uitgelegd als dat er geen arbeid door iemand is verricht. Degene die dat door arbeid heeft geproduceerd, krijgt immers boven op zijn salaris ook een ‘arbeidsloos inkomen’. Een arbeidsloos inkomen zegt alleen maar dat je iets krijgt – bovenop je salaris – omdat je in een socialistisch land ‘eigenaar (aandeelhouder) van de productiemiddelen’ bent.

2. Een gekend probleem van China is dat er ook veel meer geproduceerd wordt dan er geconsumeerd kan worden, vooral onroerend goed. Zo waren er in 2015 ongeveer 64.000 nieuwe appartementen onbewoond. Een verontschuldiging zou kunnen zijn dat hier wat al te enthousiast socialistisch gebouwd is om de trek van het platteland naar de steden (200 miljoen) op te vangen. Maar die verontschuldiging gaat niet helemaal op, of misschien wel helemaal niet, die appartementen staan namelijk leeg omdat ze te duur zijn (van 70.000 tot 100.000 en soms tot 300.000 dollar). De opdrijving van de prijs is voor een deel veroorzaakt door speculatie. Dit lijkt in tegenspraak met wat ik opmerk over wat er met de winst in China gebeurt. Kennelijk vloeien winsten niet alleen maar naar de algemene middelen. Er zijn nog andere aandeelhouders, niet alleen de staat.

3. Behalve zakenbanken. Zakenbanken beheren geen spaargeld. Al het geld van de deelnemers is belegd. Ze bewaren de papieren. Zakenbanken beheren de aandelen van de klant. Een klant kan er, net als in het Westen, zijn geld kwijt raken. Waar de aandelen in China en in welke kluis op welke bank bewaard worden, is mij niet bekend.

4. Andere geldbronnen zijn er in China niet. Alleen in Hongkong, Taiwan en de Chinese industriële zones ligt dat anders. Uitzonderingen daargelaten. Men moet beseffen dat veel Chinezen buiten China veel geld hebben. Die worden in de westerse media ook ‘Chinezen’ genoemd. Maar die Chinezen hebben niks met socialistisch China te maken.

5. Zelf beleggen op heel kleine schaal is in opkomst. De regering en de communistische partij houden dat niet tegen. Er is ook een aandelenmarkt. Alleen de volumes op die markt staan niet in verhouding tot alle andere geldvolumes in China.